Mooi, Rens! Ook mijn jeugdherinneringen. Dank je wel.
Door Rens van Adrighem
Het grootste deel van mijn jeugd bracht ik door op de wallen. Vooral op het Noorderbolwerk, bij de restanten van de Noordpoort. Als je daar kwam klom je bijna altijd als eerste het Bastion IX op.
Monument van de Noordpoort
In Noordelijke richting had je daar een prachtig uitzicht op het eiland Rozenburg en zag je de boerderijen en de kerk van Maassluis. Iets Oostelijker zie je ook nu nog de Prikkevest met het Ravelijn. Toen had Kraaieveld daar zijn schapen lopen en lagen er wat boten. Onder andere een doorgezaagde halve eiken roeiboot die ik mocht hebben en daar jaren plezier van heb gehad. Bij helder weer zag je vanaf de bunker ook de schoorstenen van de raffinaderijen bij Pernis en zelfs Rotterdam.
In Westelijke richting de groene Brielse Maaskant en het Stenen Baak. Ook daar gingen we vaak op de fiets via de Bollaarsdijk naartoe om te spelen.
In Zuidelijke richting keek je uit over ‘de Briel’, zo noemde je ’t Brieltje. Op de voorgrond, net door het houten hek dat de wallen ’s nachts afsloot van de Dijkstraat, waren de loodsen van visboer Jordens, drankenhandel Hartensveld en de halfronde loods van Pauw van Adrighem de olieboer. Daarnaast was een grote bunker in de wallen met twee grote gewelfde ruimten. Verliefde stelletjes deden daar wel eens ‘stoute’ dingen. Ook staken we daarbinnen wel eens autobanden in de fik, wat enorm veel zwarte rook veroorzaakte, en er voor zorgde dat we zelf een uur in de wind stonken.
Tegenover de bunker stonden de stallen van Kriensen. Daar klommen we door een aantal dakpannen weg te halen op de hooizolder waar we hutten bouwden. Dat was wel link, want daaronder kwam Toon Kriensen bieten malen voor de koeien en hij mocht je natuurlijk niet horen, want dan zouden de rapen gaar zijn.
Ook was daar de timmerwerkplaats van Henk Steenbergen, waar ik al vrij jong het zaagsel uit de machines haalde en in jutte zakken deed. Van lieverlee mocht ik steeds meer doen, met de machines werken en klussen doen en mee op karwij gaan.
Naast de timmerwerkplaats stonde twee woningen van Toon Kriensen. Daar wilde hij zijn personeel in huisvesten. Dat mocht hij niet van de gemeente en toen heeft hij aan de voorgevels alle kozijnen, ramen en deuren in de koolteer gezet. Toen wilde er uiteraard niemand in.
Daarnaast was de brandweer kazerne. Als de sirene ging die op de stadsschuur stond en op het stadhuis aan de Markt, ging ik als de wiedeweerga naar de kazerne om op te vangen waar de brand was en was er dan eerder dan de brandweer.
Daar tegenover was de stadsschuur. Daar woonde in de woning de familie Edelman met hun zoon Jan. Edelman botte fuiken en had jachthonden. Het was voor ons bijzonder dat hij tabak pruimde, wat hij van tijd tot tijd uitspuugde. Bij de schuur maakten we wel eens een praatje met de putjesscheppers, Janus van der Berg, Gofy Verdoorn en Bertus Mollenbrok. Met een soort lange pollepel schepten ze de rioolputten in de straten leeg en schepten de paardenstront van de straat, achter gelaten door de groente boeren Lobs, Nobel, Heindijk, de Bo en de knol van Spoon . Dat gooide ze in de groengeverfde stalen handkar met ronde bovenkant en die loste ze dan weer op de stadswerf. Omdat ze overal in Den Briel kwamen, hadden ze altijd de laatste nieuwtjes/roddels. Een beroep dat we nu niet meer kennen.
Op het terrein rond de stadsschuur bouwden we ook hutten tussen de daar opgestapelde stenen. Ook stond daar de visafval ton van de Brielse visboeren. Oh, wat kon dat stinken! Er werd ook altijd hout verbrand, en wij maakten er een sport van stukjes asbest in het vuur te gooien wat enorme knallen veroorzaakte.
Bij de opgegraven funderingen van de Noordpoort, was ook een stuk stadsmuur opgemetseld, waar we opklommen. Tussen de funderingen vonden we vaak hagedissen. Uit een aquarium haalden we de voorruit en vervingen die door muggengaas en daar deden we de hagedissen dan in. Izak Quak uit de Kaaistraat raadpleegden we hoe we de hagedissen moesten verzorgen. ,,Nooit aan zijn staart komen, want dan breekt hij af. Die laat hij los als hij zich bedreigd voelt’’, was het advies van meneer Quak.
Op het Noorderbolwerk kon je altijd heerlijk vliegeren. Vliegers maakte ik altijd zelf. Bij Steenbergen versierde ik dan wat latjes en bij van der Linden in de Voorstraat kon je de mooiste kleuren vliegerpapier en vliegertouw kopen. Op een dag was ik met Jac. Lobs uit de Dijkstraat op het Bastion aan het vliegeren. Ik had een vlieger van wel twee meter groot gemaakt en die moesten we omdat het nogal hard woei, de staart verzwaren met een IJssel steentje. Toen de vlieger boven de prikkevest hing, brak het vliegertouw en belandde de vlieger op het Ravelijn. Er was niets meer van over. Op het bolwerk waren ook op verschillende plaatsen nog schuttersputjes uit de Tweede Wereldoorlog. We speelden vaak soldaatje en kon je daar met z’n tweeën in.
In 1959 plaatste ik kort voor 1 april bij de Noordpoort een stellingpaal met daarin een kraaiennest met een afbeelding van een Watergeus met verrekijker, en een ra met een bruin gordijn als zeil.
Dat jaar ben ik ook voor het eerst gaan kalken. Mijn oma had toen als een van de eersten in Den Briel televisie en daar zag ik dat tijdens de Tour de France er op de straten gekalkt was. Ik begaf me op de vroege morgen van 1 april de straat op met een pot kalk en kwast en schreef toen vóór de Julianabrug de tekst: 1 april kikker in je bil. Dat kalken in de nacht voor 1 april is een blijvende traditie geworden.
Wij houden van ons Brieltje, dat door zijn groen omkranst,
Haast als een klein juweeltje de vreemdeling tegen glanst.
En waar wij mogen dwalen, te water of te land,
Dat klein maar dapper Brieltje, blijft in ons hart geplant.
Dit zijn de woorden van Johan Been, die bij ons als jonge Briellenaren voor altijd in ons hart en onze ziel gegrift zijn. De groen omkranste wallen, met de daar bovenuit stekende Brielse dom, waardoor je geen horloge nodig hebt, geven ons tot op de dag van vandaag het beschermende, vertrouwde thuisgevoel. Een gevoel dat ondanks dat ik al 36 jaar mijn leven in Spanje leef, bij elk bezoek aan mijn geboortestadje komt bovendrijven.
Groet, Rens
Geef een antwoord