Door Rens van Adrighem
Begin jaren ’74 werd een brok Brielse geschiedenis blootgelegd. Een groot gedeelte van de fundamenten van de historische Noordpoort werd opgegraven. Door het rammeien van deze poort op 1 april 1572 door de watergeuzen, werd de stoot gegeven aan een vrije onafhankelijke Nederlanden. Op dat moment was men al meer dan anderhalf jaar bezig met de restauratie van de stadswallen, beren en vesten.
Men was nog niet begonnen met het Noordelijke gedeelte van het stadje, maar men kon geen weerstand bieden aan de nieuwsgierigheid om al opgravingen te doen rond de historische poort die in 1619 is afgebroken. Een deel van de fundamenten was in 1922 opgegraven en op 1 april van dat jaar door koningin Wilhelmina onthuld.
Bij de opgraving van 1974 – 40 x 8 meter – bleek de poort een veel groter fundament te hebben dan aanvankelijk werd gedacht. De steunberen lopen ver door in Noordelijke richting, terwijl de kantelen van de poort aanmerkelijk groter blijken dan werd vermoed. Dat waren de eerste indrukken die men na vier eeuwen kreeg. Een andere bijzonderheid was dat vlak bij de poort een deel van een Delfts-blauw bord gevonden werd. Uiteraard is men met de grootste omzichtigheid te werk gegaan niet alleen vanwege de meest historische plaats van Nederland, maar ook voor de restauratie en misschien wel een herbouw van de Noordpoort. Maar dat zal wel voor altijd een droom blijven van de Briellenaren. Voor de restauratie van de fundamenten van de poort zo ze er nu bijliggen, heb ik zelf nog ruim honderd kloostermoppen geschonken die ik tegen kwam in ons toenmalig pand Wellerondom 10.
In april 1998 is in opdracht van de gemeente Brielle door het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van gemeentewerken Rotterdam (BOOR) archeologisch onderzoek verricht op het terrein van de vroegere meisjesvakschool, waar over een lengte van ruim honderd meter de historische stadsmuur is opgegraven.
De opgravingen werden onder leiding van archeoloog drs. A.J. Guiran uitgevoerd. De opgegraven muur ligt vrijwel parallel aan de Langestraat; na circa 62 meter knikt de muur in de richting van de Burgemeester H. van Sleenstraat.
De indrukwekkende funderingen van de stadsmuur zijn over het algemeen over een hoogte van 1.50 à 2.20 meter bewaard gebleven. Aan de achterzijde van de muurfunderingen is, op onderlinge afstand van ruim drie meter, een groot aantal steunberen aangetroffen. Deze dienden om de muur in balans te houden en om de tongewelven te dragen, waarop een weergang was aangebracht.
De lengte van de gebruikte bakstenen (27 – 29 centimeter) geeft een – voorzichtige – indicatie voor de datering van de muurfunderingen: de eerste helft van de veertiende eeuw. Een bakstenen vloertje tussen de steunberen en een beerputje uit het laatste kwart van de veertiende eeuw wijzen op een mogelijke bewoning onder de bogen van de weergang.
Een heel bijzonder fenomeen is de doorgang in de stadsmuur ter hoogte van het midden van de Maarlandse haven. Deze doorgang is al aanwezig in de eerste aanleg van de stadsmuur.
De doorgang in de muur was een onverwachte en zeer interessante vondst. In de opening werden brokstukken van een gemetselde boog aangetroffen. Een groot gedeelte van vermoedelijk een gemetselde boogconstructie bleek in de opening naar beneden te zijn gestort. Aan weerszijde van de opening werden de resten van houten palen gevonden. Die zijn met dendrochronologisch onderzoek* gedateerd op circa 1360.
De stadsmuur verloor haar functie aan het eind van de zestiende eeuw door de modernisering van de verdedigingswerken. Ergens in het midden van die eeuw is men de sluisgang gaan slopen. Een grote uitgraving getuigt van deze activiteit. De vulling van deze uitgraving bestaat onder andere uit mest en puin. Er komen naast aardewerk en dergelijke ook bijzondere vondsten als gebrandschilderd glas in voor.
*Dendrochronologie of jaarring(en)onderzoek is de wetenschapsdiscipline die zich bezighoudt met het dateren van houten voorwerpen of archeologische vondsten aan de hand van in de voorwerpen herkenbare groeiringen.
Geef een antwoord