Door Marijke Holtrop
(Foto links: John de Pater 2010)
De heer van Voorne verleende Brielle in 1330 stadsrechten. Acht jaar later, in 1338, ontving Brielle het recht om de stad met muren en verdedigingswerken te versterken. Uit overgeleverde documenten blijkt dat in 1342 rondom Brielle een stadsvest (gracht) aanwezig was en in 1350 sprake was van een stadsmuur. De plattegrond die cartograaf Jacob van Deventer van Brielle vervaardigde, toont aan dat Brielle in 1558 vier stadspoorten had. De inname van Den Briel door de watergeuzen op 1 april 1572 via het rammeien van de Noordpoort (en via de openstaande Zuidpoort) baarde het stadsbestuur grote zorgen. De verdedigingswerken van Brielle moesten worden verstevigd. Hiertoe werden bastions aangelegd naar model van Italiaanse vestingen. De plaats van de bastions werd bepaald door het zichtveld van de kanonnen. De inspectie van de verdedigings-werken was de taak van de stadhouder. Zo was Willem van Oranje in juni 1573 in Brielle aanwezig om te beoordelen of de zwakke plekken in de verdedigingswerken volgens zijn aanwijzingen waren verbeterd. Tot halverwege de 17de eeuw werden belangrijke verbeteringen in Brielle doorgevoerd. Zo werd de stad (vanaf 1587) aan de oostkant verbreed. In de plaats van de middeleeuwse bakstenen stadsmuur werden aarden wallen en bastions aangelegd, kenmerken van het Oud Nederlands vestingstelsel. Andere kenmerken van dit stelsel waren brede, natte grachten en de aanleg van speciale beplanting om het geschut aan het zicht te onttrekken en de grond vast te houden. Simon Stevin en Adriaen Anthonisz. waren belangrijke vertegenwoordigers van dit stelsel.
Uit de kaart van J. Blaeu blijkt dat in 1648 de verdediging van Brielle aan de west- en zuidkant te kwetsbaar was. Om dat te verbeteren moest Brielle óf in het westen uitbreiden óf in het zuiden inkrimpen. Het dure voorstel om de stad in het zuiden af te snijden werd al in 1618 ingediend door ingenieur Isaac van Commersteyn maar niet uitgevoerd. Na de eerste oorlog tussen Frankrijk en de Republiek van 1672 tot 1678 bleek de noodzaak om vestingen die een strategisch belang hadden, te moderniseren, beter te onderhouden en beter te verdedigen. Tussen 1676 en 1688 werden de verdedigingswerken van steden zoals Naarden nieuw opgebouwd. In veel gevallen werden de aarden wallen en muren met steen bekleed. Dit was een dure oplossing waardoor verbeteringen maar voor een beperkt aantal vestingen te realiseren waren.
In deze periode ontstond een pennenstrijd over de manier waarop vestingen het beste gebouwd en aangevallen konden worden. De polemiek speelde zich af tussen de militair en vestingbouwer Menno van Coehoorn (1641-1704, zie afbeelding, inv. nr. 5701) en kapitein-ingenieur Louis Paen, ook een militair. Het ging erom te bewerkstelligen dat de verdediging van een stad altijd was gedekt voor vijandelijk vuur en tegelijkertijd de aanvaller juist bloot stond aan het vuur van de verdediger. Van Coehoorn won de twist en publiceerde zijn ideeën in 1685 in het boek “Nieuwe Vestingbouw, Op een natte of lage Horisont…” wat internationaal een standaard werk zou worden. Zijn ideeën zouden leiden tot wat het Nieuw Nederlans Vestingstelsel werd genoemd en vanaf de 18de eeuw in de Republiek werd toegepast. Van Coehoorn dacht in “linies”. Het basisidee van zijn theorie is, dat het de vijand onmogelijk moet worden gemaakt om rechtstreeks op de gemetselde stenen basis van de hoofdwal te schieten. Eerst moesten de ervoor gelegen verdedigingswerken worden veroverd om vervolgens van daaruit via beschietingen schade toe te brengen aan de hoofdwal en bastions. Vanaf de kant van de verdedigers moest het schootsveld (het zicht) juist volkomen vrij zijn en konden de hoger gelegen verdedigings-linies met vuur dekking bieden aan de lager opgestelde troepen.
Na de oorlog tussen De Republiek en Frankrijk van 1688 tot 1695 werd Van Coehoorn door stadhouder Willem III, tevens koning van Engeland, benoemd tot luitenant-generaal der infanterie en ingenieur-generaal der fortificatiën van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Aan hem de taak om de verdediging van de Nederlanden grondig te verbeteren. Van Coehoorn bracht advies uit aan zijn opdrachtgever: de Raad van State. Na een positieve beschikking, waarbij werd meebeslist door de stadhouder, werden de plannen uitgevoerd. In De Republiek rekende men op een snelle hervatting van de oorlog met Frankrijk. De Spaanse koning Karel II (1661-1700) had niet lang meer te leven en geen opvolgers. Lodewijk XIV zou aanspraak maken op de Spaanse troon, een onwenselijke situatie voor stadhouder Willem III en De Republiek. Van Coehoorn liet zoveel mogelijk vestingen (ver)bouwen. Doorgaans werd ervoor gekozen om bij de bestaande vestingwerken aan te sluiten en wallen en muren eerst in aarde op te trekken. Wanneer er nog geld over was, konden ze met steen worden bekleed. Behalve het programma dat Van Coehoorn zelf bij de Raad van State indiende, werden de afzonderlijke Staten (de “provinciën”) ook aangemoedigd hun vestingen te moderniseren. Hoewel zij hun eigen contrarolleur-generaals (inspecteurs) in dienst hadden, vroegen zij ook wel advies aan Van Coehoorn. Eén van de steden waarover Willem Paen, de inspecteur-generaal van de fortificatiën in de provincie Holland, advies vroeg aan Van Coehoorn was een strategisch aan de Maasmond gelegen stad: Brielle.
In Brielle was men in de 17de eeuw benauwd voor nog eens een verrassingsaanval uit zee en daarna een snelle inname van de stad, zoals in 1572 was gebeurd. Vandaar dat al in 1672, na het uitbreken van de oorlog met Frankrijk, de kustbatterijen op de Oosterlandse dijk, nabij de Stenen Baak, en de Zwartewaalse dijk waren versterkt. Het stadsbestuur van Brielle en de Gecommitteerde Raden (het Dagelijks Bestuur van de provincie) bleven zich buigen over de versterking van de stad. Verschillende ontwerpen werden gemaakt maar verworpen omdat ze in militair opzicht geen oplossing boden. Ondertussen bleef Brielle slecht verdedigbaar terwijl in 1695 de marinehaven Hellevoetsluis al was begonnen met een renovatie van de vesting. De Brielse vroedschap begon een offensief om het bestuur van de provincie over te halen de ooit door Isaac Commersteyn voorgestelde afsnijding van de stad uit te voeren. Brielle vroeg aan de Staten van Holland om zowel de uitbreiding van de vestingwerken te bekostigen als de gevolgen van de afbraak van de wijk ’s Heer Daniëlsambacht in het zuiden te vergoeden aan de burgers. Het ging om een aanzienlijk stadsdeel dat liep tot ongeveer de plaats van de huidige Groene Kruisweg, tegenwoordig een groene wijk waarin bijvoorbeeld een Chinees restaurant en de Jan Matthijssenlaan zijn gesitueerd. Ook de contrarolleur-generaal van de vestingwerken van de Staten van Holland, Willem Paen, zette de provincie onder druk. Brielle was een van de grote fortificatiën die onder zijn verantwoording viel en die hij jaarlijks inspecteerde.
De oudst overgeleverde tekening van Paen met betrekking tot Brielle dateert uit 1698 en bevat een voorstel voor verbetering van de vesting. Deze tekening toont dat de zuidkant van de stad is afgebroken, de vestinggracht is ingetekend en de vesting de vorm heeft van een regelmatige ster met negen bastions. Een variant op dit plan diende Paen in 1699 in bij de Gecommitteerde Raden. Zij stemden niet meteen in. Paen besloot in 1700 het advies van Van Coehoorn te vragen, die daarvoor een dag naar Brielle afreisde. Paen verwerkte de adviezen van Van Coehoorn in een volgend ontwerp. Het plan behield de afsnijding van de stad in het zuiden. Vervolgens was het aan het Brielse stadsbestuur om akkoord te gaan. Maar de vroedschap had opmerkingen en bezwaren bij het ontwerp van Paen en Van Coehoorn. Zo zou het Sint-Catharina-gasthuis in Paens’ plan geheel verdwijnen. De vroedschap wilde óf behoud van het gasthuis óf een vergoeding om het gasthuis elders in de stad nieuw op te bouwen. De vroedschap schakelde ook Van Coehoorn in en vroeg hem in 1702 advies over de panden die afgebroken moesten worden en waarvoor de eigenaren een vergoeding wilden zodat zij zich elders konden huisvesten. Verder wilde de vroedschap de Kaaipoort handhaven en daar een klein uitvalspoortje of “sortie” aanbrengen. De vroedschap wilde daarnaast de Langepoort niet verleggen en bij de Zuidpoort wilde zij twee uitvalswegen in plaats van eén. Paen stemde alleen in met de wens voor een sortie bij de Kaaipoort. Uiteindelijk vulde Paen zijn ontwerp aan met de door hem geaccordeerde wensen van het stadsbestuur. Dat resulteerde in 1703 in een definitieve ontwerptekening die zich in de collectie van het Historisch Museum Den Briel bevindt (inv nr 0384, zie afbeelding onderaan dit artikel). Op de tekening is te zien dat de beoogde vestinggrens een stukje is opgeschoven, waardoor het Sint Catharinagasthuis niet afgebroken hoefde te worden. De uitvoering van de verbouwing van de stadsverdediging werd gefaseerd gedaan. Met de afbraak van de wijk ’s Heer Daniëlsambacht werd in 1703 gestart. De aanleg van de nieuwe Langepoort begon in 1704, de aanleg van de Zuidpoort in 1705, de aanleg van de sortie bij de Kaaipoort in 1709. In 1712 en 1713 werd ten behoeve van de verdediging van de Brielse haven de Zwartewaalse dijk verplaatst en drie ravelijnen aangelegd, evenals een “enveloppe” (een extra verdedigingslinie op aanwijzing van Van Coehoorn).
De Brielse vestingwerken werden voltooid in 1713, hetzelfde jaar waarin een einde kwam aan de Spaanse successie-oorlog. Driehonderd jaar later, in 2013, viert Brielle de voltooiḯng van de Brielse vestingwerken.
Bronnen
Met dank aan Roel Slachmuylders
P. Don, Voorne-Putten, Zwolle/Zeist 1992; M. van Hattem, Menno van Coehoorn en de vesting Brielle, Den Haag 2001; S. Schuijtvlot in De Mare oktober 2011; www.vestingsteden.nl
© Historisch Museum Den Briel 2013